en betekent niet dat ik er tot in lengte der dagen van onthouden kan worden. Wanneer ik later bepaalde stukken alsnog opvraag, is het eisers verantwoordelijkheid mij die te doen toekomen.

Met betrekking tot eisers stukken 9 en 10 is mijn verzoek die uit de inventaris te verwijderen gebaseerd op het feit dat de rechtbank mij geen inzage kon verlenen toen ik daarom vroeg. Dat eiser deze stukken te laat bij de rechtbank deponeerde kan niet tegen hem gebruikt worden: ik had immers eerder gezegd deze stukken niet te hoeven inzien. Echter, du moment dat ik wél om het materiaal verzocht, had het mij toegestuurd behoren te worden. Ik verzocht eiser expliciet mij deze stukken te doen toekomen; in plaats daarvan verkoos eiser ze bij de rechtbank te deponeren, wat inderdaad zijn recht is. Maar daarmee nam hij doelbewust het risico dat de rechtbank mij van een motief zou voorzien om deze stukken te verwijderen uit de inventaris. Die reden is er nu: de rechtbank beschikt niet over de middelen om mij inzage te verschaffen in het materiaal. Dit betekent dat mijn recht om toegang tot het bewijs te hebben is geschonden en het principe van een eerlijke rechtsgang geschonden zou worden indien dit bewijs wordt toegelaten.

Eiser beweert tevens dat dit bewijs, de audio- en videocassette, niet geweerd hoeft te worden aangezien hun inhoud in schriftelijke vorm is neergelegd. Dit is een bizar argument. Ik heb immers nimmer gevraagd dat de transcripten uit de inventaris worden verwijderd. Indien de transcripten voor mij volstaan, zouden zij ook voor eiser moeten volstaan, in welk geval de cassettes overbodig zijn. Indien de transcripten echter ónvoldoende zijn, kunnen ze uiteraard niet als vervanging voor de cassettes worden gebruikt. In beide gevallen dienen de cassettes derhalve van de inventaris te worden verwijderd.

Met betrekking tot stuk 52 van eiser ligt de zaak eenvoudiger. Partijen zijn gehouden om hun stukken hetzij bij de rechtbank neer te leggen, hetzij de tegenpartij van kopieën te voorzien op hetzelfde moment dat conclusies dienen te worden genomen. Eiser heeft dat nagelaten. Gebaseerd op de verkeerde en arrogante veronderstelling dat ik het bewijs "niet nodig" had, heeft eiser er zowel bewust van afgezien stuk 52 bij de rechtbank te deponeren als om het mij toe te zenden. Terwijl dit bewijs op 29 februari ingeleverd diende te zijn, schreef eisers raadsvrouw mij nog op 27 maart dat zij mij het bewijs zou opsturen. Jammer genoeg voor eiser was dat veel te laat: eiser heeft de termijn ver overschreden. Alleen daarom al dient dit bewijsstuk te worden geschrapt.

De situatie is echter erger. Ik heb stukken 9, 10 en 52 -- waarvan eisers raadsvrouw mij bij brief d.d. 27 maart beloofde ze mij op te sturen -- nog steeds niet ontvangen. Evenmin heb ik de aanvullende inventaris mogen ontvangen die bij eisers conclusie van 29 maart gevoegd zou moeten zijn. Matty Balthaus verklaring heb ik niet ontvangen, noch de Internet zoekresultaten waarnaar eiser in zijn conclusies van 29 maart verwijst. Aangezien dit mijn laatste conclusie in deze zaak is, is het evident dat ik geen enkele baat heb indien de stukken mij nu alsnog worden toegezonden. Dit betekent dat, indien deze stukken niet bij de rechtbank zijn neergelegd, ik vorder dat ook deze stukken van de inventaris worden geweerd.


Vorige
Boven
Volgende